Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AP0457

Datum uitspraak2004-05-04
Datum gepubliceerd2004-06-02
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Hertogenbosch
ZaaknummersC0100249/BR
Statusgepubliceerd


Indicatie

Het hof concludeert dat de Bank op grond van art. 6: 203 BW gerechtigd is het bedrag van de tweede betaling van Bios als onverschuldigd betaald van Bios terug te vorderen.


Uitspraak

typ. MBR rolnr. C0100249/BR ARREST VAN HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH, vierde kamer, van 4 mei 2004, gewezen in de zaak van: De besloten vennootschap BIOS INFORMATISERING B.V., gevestigd te Waalwijk, appellante bij exploot van dagvaarding van 27 februari 2001, procureur: mr. P.C.M. van der Ven, tegen: De vennootschap naar vreemd recht DEUTSCHE BANK A.G., gevestigd te Frankfurt am Main, geïntimeerde bij gemeld exploot, procureur: mr. J.E. Lenglet, op het hoger beroep van de door de rechtbank te Breda gewezen vonnissen van 4 juli 2000 en 5 december 2000 tussen appellante - Bios - als gedaagde en geïntimeerde - de Bank - als eiseres. 1. Het geding in eerste aanleg (zaaknr. 74168/HA ZA 99-1108) Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormelde vonnissen. 2. Het geding in hoger beroep 2.1. Bij memorie van grieven heeft Bios drie grieven aangevoerd en geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis van 5 december 2000 en, kort gezegd, tot afwijzing van de vordering van de Bank. 2.2. Bij memorie van antwoord heeft de Bank onder overlegging van producties de grieven bestreden. 2.3. Bios heeft een akte genomen, waarna partijen de gedingstukken aan het hof hebben overgelegd en uitspraak hebben gevraagd. 3. De gronden van het hoger beroep Grief I is gericht tegen het vonnis d.d. 4 juli 2000 en de grieven II en III zijn gericht tegen het eindvonnis d.d. 5 december 2000. Met grief I is ook het tussenvonnis in dit hoger beroep betrokken. Het appel strekt er overigens toe het geschil in volle omvang aan het oordeel van het hof te onderwerpen (MvG pag. 2). 4. De beoordeling 4.1. Het gaat in dit hoger beroep om het volgende. a. Op 22 mei 1998 heeft Bios op haar Rabobankrekening een bedrag ontvangen van F 44.818,15 als betaling op haar factuur nr. 97100039, verder aan te duiden als de eerste betaling. Uit het rekeningafschrift van de Rabobank blijkt dat de betaling afkomstig is van ASB Grunland, debiteurnr 129224 (prod. 1 cva). b. Op 27 mei 1998 heeft Bios op haar Rabobankrekening nogmaals een bedrag ontvangen van F 44.818,15 als betaling op haar factuur nr. 97100039, verder aan te duiden als de tweede betaling. Uit het rekeningafschrift van de Rabobank blijkt dat de betaling afkomstig is van ASB Gruenland Benelux BV, debiteurnr 129224. Tussen partijen staat vast dat het hier gaat om dezelfde debiteur, verder aan te duiden als ASB. c. Bios stelt dat zij naast de vordering uit hoofde van voormelde factuur nog een openstaande vordering had op ASB, te weten een vordering van F 36.294,07, en dat zij deze vordering heeft verrekend met het bedrag van de tweede betaling. Per saldo resteert daarna nog een bedrag van F 8.524,08. 4.2. De Bank heeft in eerste aanleg van Bios de terugbetaling gevorderd van het bedrag van de tweede betaling met wettelijke rente en kosten. Zij stelt daartoe - kort samengevat - het volgende. De Deutsche Bank de Bary N.V., gevestigd te Amsterdam, - verder de Deutsche Bank - heeft het bedrag van de tweede betaling per vergissing gestort op de Rabobankrekening van Bios. Zij had daartoe geen opdracht van haar rekeninghouder ASB. De tweede betaling is ook niet ten laste van ASB geboekt, doch is verricht ten laste van een zgn. tussenrekening, derhalve ten laste van het eigen vermogen van de Deutsche Bank (zie prod. bij akte d.d. 22 februari 2000). Uit dien hoofde komt aan de Deutsche Bank een vordering toe jegens Bios terzake van onverschuldigde betaling. Deze vordering is bij akte d.d. 30 september 1998, onder mededeling daarvan aan Bios op 22 december 1998, aan de Bank gecedeerd. 4.3. Bij tussenvonnis d.d. 4 juli 2000 heeft de rechtbank de Bank te bewijzen opgedragen dat het op valutadatum 27 mei 1998 op de bankrekening van Bios bijgeschreven bedrag ad F 44.818,15 is voldaan uit het eigen vermogen van de Deutsche Bank zonder dat de rekeninghouder ASB Grunland voor dat bedrag is belast. 4.4. Bij vonnis d.d. 5 december 2000 heeft de rechtbank geoordeeld dat de Bank is geslaagd in haar bewijsopdracht en de vordering van de Bank toegewezen. 4.5. In haar memorie van antwoord stelt de Bank dat Bios niet ontvankelijk is in haar hoger beroep tegen het tussenvonnis d.d. 4 juli 2000, nu Bios in de appeldagvaarding niet heeft vermeld dat zij in hoger beroep komt van dat tussenvonnis en niet heeft geconcludeerd tot vernietiging van dat tussenvonnis. 4.5.1. De stelling van de Bank is onjuist. Ter motivering verwijst het hof naar HR 22 oktober 1993, NJ 1994, 509. 4.6. Ingevolge art. 6: 203 BW is degene die een ander zonder rechtsgrond een goed heeft gegeven, gerechtigd dit van de ontvanger als onverschuldigd betaald terug te vorderen. 4.6.1. Partijen zijn het erover eens dat het bedrag van de tweede betaling onverschuldigd aan Bios is betaald, maar zij verschillen van mening over de vraag wie in dit geval degene is die aan Bios dat bedrag heeft betaald en wie het als onverschuldigd betaald zou kunnen terugvorderen. De Bank stelt dat dat de Deutsche Bank is, aangezien de betaling door deze is verricht zonder dat zij daartoe opdracht had van ASB en de betaling niet ten laste van ASB, maar van haar eigen vermogen is geboekt. Bios stelt dat ASB is aan te merken als degene die heeft betaald en recht heeft op terugvordering, aangezien de Deutsche Bank heeft gehandeld (en heeft willen handelen) in naam en tot kwijting van ASB. Bios stelt overigens dat de Bank niet heeft bewezen dat ASB geen betalingsopdracht heeft gegeven (MvG pag. 3 onderaan). Bij de overboeking is vermeld dat deze geschiedde in opdracht van ASB (MvG pag. 3 tweede alinea). 4.7. Het hof is met de rechtbank van oordeel dat de Bank heeft bewezen dat de tweede betaling heeft plaatsgevonden ten laste van het eigen vermogen van de Deutsche Bank. Ter motivering verwijst het hof naar hetgeen de rechtbank daartoe in het eindvonnis heeft overwogen. Door Bios is terzake geen tegenbewijs geleverd en ook niet in hoger beroep aangeboden. 4.7.1. Nu de tweede betaling door de Deutsche Bank niet ten laste van ASB is geboekt en hiertoe ook overigens geen aanwijzingen zijn gesteld of aannemelijk geworden, moet worden aangenomen dat de Deutsche Bank voor die tweede betaling geen opdracht heeft gekregen van ASB. Bios heeft ook te dezer zake geen tegenbewijs geleverd of aangeboden. 4.7.2. Het feit dat Bios de vermelding op het rekeningafschrift van de Rabobank, zoals hierboven onder 4.1. sub b genoemd, aldus heeft opgevat en ook aldus mocht opvatten dat het bedrag van de tweede betaling afkomstig was (uit het vermogen) van ASB, leidt niet tot een ander oordeel. Ook al mocht Bios de vermelding op het rekeningafschrift aldus opvatten, dan doet dat niet af aan het als voormeld bewezen geachte feit dat het bedrag van de tweede betaling niet afkomstig was (uit het vermogen) van ASB en dat ASB terzake geen betalingsopdracht heeft gegeven aan de Deutsche Bank. Daarmee staat vast dat het de Deutsche Bank is geweest die, in de bewoordingen van art. 6: 203 BW, zonder rechtsgrond de geldsom van de tweede betaling aan Bios heeft gegeven. 4.8. Bios stelt dat de Bank haar niet kan tegenwerpen dat zij geen opdracht van ASB had. Bios wist niet en behoefde ook niet te begrijpen, naar haar zeggen, dat in casu een toereikende volmacht zou ontbreken. Zij stelt dat zij ervan uit mocht gaan dat de Deutsche Bank als lasthebber gevolmachtigd was om tot de tweede betaling te komen. Het hof oordeelt hieromtrent als volgt. 4.8.1. Het hof zal er veronderstellenderwijs van uitgaan dat Bios ervan uit mocht gaan dat de Deutsche Bank de tweede betaling heeft uitgevoerd als gevolmachtigde van ASB. Ook als Bios daarvan uit mocht gaan, blijft op grond van hetgeen bewezen is (zie 4.7. en 4.7.1.) vast staan dat de Deutsche Bank bedoelde betaling feitelijk niet heeft uitgevoerd in opdracht van en ten laste van (het vermogen van) ASB. De situatie doet zich dan evenwel voor dat de Deutsche Bank jegens Bios de schijn heeft gewekt door ASB gevolmachtigd te zijn tot de (tweede) betaling, terwijl die volmacht feitelijk ontbrak. 4.8.2. Aangezien ingevolge art. 3: 70 BW hij die als gevolmachtigde handelt, jegens de wederpartij heeft in te staan voor zijn volmacht, is deze bij het ontbreken van de volmacht jegens een wederpartij die daardoor schade lijdt aansprakelijk voor de geleden schade. 4.8.3. Bios heeft niet gesteld dat zij schade heeft geleden als gevolg van het feit dat de Deutsche Bank in werkelijkheid zonder volmacht van ASB de tweede betaling heeft verricht. Voorzover die schade eruit zou bestaan dat zij, wanneer zij het gevorderde bedrag moet terugbetalen aan de Bank, (een deel van) dat bedrag niet kan verrekenen met een vordering van F 36.294,07 die zij stelt te hebben op ASB, is ook in dat geval (de) schade niet komen vast te staan. In de eerste plaats betwist de Bank het bestaan van deze tweede vordering en voorts heeft Bios geen feiten of omstandigheden aangevoerd die de conclusie wettigen dat zij tengevolge van het gewraakte handelen van de Deutsche Bank (handelen zonder volmacht) bedoelde vordering niet (meer) bij ASB kan innen. De conclusie is dat Bios jegens de Deutsche Bank geen schadevordering heeft die op de voet van art. 6: 130, lid 1 BW voor verrekening met haar schuld uit onverschuldigde betaling jegens de Bank in aanmerking komt. 4.9. Op grond van het vorenoverwogene concludeert het hof dat de Bank op grond van art. 6: 203 BW gerechtigd is het bedrag van de tweede betaling van Bios als onverschuldigd betaald van Bios terug te vorderen. 4.9.1. Nu dit terugvorderingsrecht toekomt aan de Bank en niet aan ASB, komt aan Bios, gelet op art. 6: 127, lid 2 BW, niet de bevoegdheid toe het terug te vorderen bedrag te verrekenen met de vordering van F 36.294,07 die Bios stelt te hebben op ASB. Het terug te vorderen bedrag is Bios immers verschuldigd aan een andere partij (voor cessie: de Deutsche Bank, na cessie: de Bank) dan de partij (ASB) op wie Bios bedoelde vordering heeft. 4.10. De grieven I en II kunnen op bovenstaande gronden geen doel treffen. Grief III slaagt. Het hof zal de door de rechtbank gehanteerde ingangsdatum van de wettelijk rente van 28 juni 1998 corrigeren in 28 juni 1999. 4.11. Als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij wordt Bios veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep. 5. De uitspraak Het hof: bekrachtigt de vonnissen d.d. 4 juli 2000 en 5 december 2000, waarvan beroep, behoudens voorzover de rechtbank de ingangsdatum van de wettelijke rente heeft bepaald op 28 juni 1998, en, met vernietiging van het vonnis d.d. 5 december 2000, in zoverre opnieuw rechtdoende, bepaalt de ingangsdatum van de wettelijke rente op 28 juni 1999; veroordeelt Bios in de kosten van dit hoger beroep, welke kosten, voorzover aan de zijde van de Bank gevallen, worden begroot op € 598,99 wegens griffierecht en € 998,- wegens salaris van de procureur; Dit arrest is gewezen door mrs. Bod, De Kok en De Klerk-Leenen en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 4 mei 2004.